In Noorwegen, de
Jostedalsbreen, smelt 's zomers lang niet alle sneeuw. De oude sneeuw bevriest,
en sommige sneeuw ontdooit. Daardoor is de grofkorrelige substantie, die firn wordt genoemd, ontstaan. Zo'n firnbekken is het begin van een
ijsrivier die langzaam naar beneden glijdt. Het begin van een gletsjer dus.
Er zijn
verschillende soorten gletsjers. Een kaargletsjer,
zoals de gletsjer van Noorwegen komt het meest voor. Je hebt ook alpiene's of dalgletsjers. Deze gletsjers zijn
veel groter. Zij ontstaan als meerdere kaargletsjers bij elkaar komen. Die
kunnen wel 10 kilometer lang worden!
Door mechanische verwering vallen veel stenen naar
beneden. Zij worden meegevoerd met de ijsrivieren. Daarom krijgen die soms een
grauwe kleur op bepaalde plekken. Het gletsjerpuin wat aan de rand van de
gletsjer komt, heet zijmorenen. Ook heb
je grondmorenen. Dat is het gletsjerpuin
wat onder het ijs ligt. Alles wat een gletsjer tegenkomt, al het puin, voert
hij met zich mee. Erosie is het gevolg. Het gletsjer schuurt het dal uit in de
vorm van de letter U. Dat noemen ze een U-dal.
Lager in het dal is het warmer en daar gaat de gletsjer smelten. In de gletsjer
ontstaat een gletsjertunnel. Door deze
tunnel vindt het gesmolten water een weg naar buiten. De plek waar het water
naar buiten komt noemen we een gletsjerpoort.
Dat is het begin van een gletsjerrivier.
Een schematische gletsjer |
Het Jostedalsbreen is het
restant van een grote landijskap die heel
Scandinavië bedekte, zo'n 10.000 jaar geleden (volgens dit boek). De gemiddelde
temperatuur op aarde was toen een aantal graden lager. Toen was het koud genoeg
voor het ontstaan van een ijstijd. Vanaf
10.000 jaar geleden is de gemiddelde temperatuur gaan stijgen. Toen smolten
veel ijskappen en gletsjers. Het smelten van al dat ijs heeft veel sporen in
het Noorse landschap achtergelaten. Zoals hangdalen.
Hangdalen zijn kleine zijgletsjers die zijn aangesloten op een hoofdgletsjer.
De erosie van de hoofdgletsjer was veel sterker dan die van de zijgletsjers,
dus de hoofdgletsjer heeft een veel dieper dal uitgegraven. Als het ijs
verdwijnt, zie je dat aan de hoogteverschillen in de bergen.
Ook fjorden zijn
achtergelaten delen uit de ijstijd. De diepe dalen die de gletsjers hebben
uitgesleten worden volgestopt met stijgend zeewater. Aan de monding zijn
fjorden vaak minder diep. Bij het smelten van ijs bleef daar een eindmorene achter. Dat is een drempel aan het
begin van een fjord.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten