Paragraaf 3

In Noorwegen, de Jostedalsbreen, smelt 's zomers lang niet alle sneeuw. De oude sneeuw bevriest, en sommige sneeuw ontdooit. Daardoor is de grofkorrelige substantie, die firn wordt genoemd, ontstaan.  Zo'n firnbekken is het begin van een ijsrivier die langzaam naar beneden glijdt. Het begin van een gletsjer dus.

Er zijn verschillende soorten gletsjers. Een kaargletsjer, zoals de gletsjer van Noorwegen komt het meest voor. Je hebt ook alpiene's of dalgletsjers. Deze gletsjers zijn veel groter. Zij ontstaan als meerdere kaargletsjers bij elkaar komen. Die kunnen wel 10 kilometer lang worden!

Door mechanische verwering vallen veel stenen naar beneden. Zij worden meegevoerd met de ijsrivieren. Daarom krijgen die soms een grauwe kleur op bepaalde plekken. Het gletsjerpuin wat aan de rand van de gletsjer komt, heet zijmorenen. Ook heb je grondmorenen. Dat is het gletsjerpuin wat onder het ijs ligt. Alles wat een gletsjer tegenkomt, al het puin, voert hij met zich mee. Erosie is het gevolg. Het gletsjer schuurt het dal uit in de vorm van de letter U. Dat noemen ze een U-dal. Lager in het dal is het warmer en daar gaat de gletsjer smelten. In de gletsjer ontstaat een gletsjertunnel. Door deze tunnel vindt het gesmolten water een weg naar buiten. De plek waar het water naar buiten komt noemen we een gletsjerpoort. Dat is het begin van een gletsjerrivier.
Een schematische gletsjer
Het Jostedalsbreen is het restant van een grote landijskap die heel Scandinavië bedekte, zo'n 10.000 jaar geleden (volgens dit boek). De gemiddelde temperatuur op aarde was toen een aantal graden lager. Toen was het koud genoeg voor het ontstaan van een ijstijd. Vanaf 10.000 jaar geleden is de gemiddelde temperatuur gaan stijgen. Toen smolten veel ijskappen en gletsjers. Het smelten van al dat ijs heeft veel sporen in het Noorse landschap achtergelaten. Zoals hangdalen. Hangdalen zijn kleine zijgletsjers die zijn aangesloten op een hoofdgletsjer. De erosie van de hoofdgletsjer was veel sterker dan die van de zijgletsjers, dus de hoofdgletsjer heeft een veel dieper dal uitgegraven. Als het ijs verdwijnt, zie je dat aan de hoogteverschillen in de bergen.
Ook fjorden zijn achtergelaten delen uit de ijstijd. De diepe dalen die de gletsjers hebben uitgesleten worden volgestopt met stijgend zeewater. Aan de monding zijn fjorden vaak minder diep. Bij het smelten van ijs bleef daar een eindmorene achter. Dat is een drempel aan het begin van een fjord.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten